2305 keer bekeken
0

Het einde en nieuw begin van een paardenbloem

6 mei, 2007
paardebloem Botanische beschrijving Het bloemhoofdje wordt door velen aangezien voor een bloem, maar is feitelijk een hele verzameling kleine bloemetjes. Het bloemhoofdje van een paardenbloem bestaat uit alleen gele lintbloemen. De pappus (gereduceerde kelk) bestaat uit haren. Zie voor verdere uitleg Asteraceae. De stengel is altijd hol en heeft nooit bladeren. De bladeren staan in een rozet bij elkaar. Ze zijn diep ingesneden tot bochtig getand. Bij kneuzing vloeit uit de plant een witte vloeistof, die paardenbloemenmelk wordt genoemd. Deze laat bruine vlekken achter. De wortel is een penwortel die decimeters diep de grond in kan dringen. Wanneer hij afbreekt op behoorlijke diepte kan deze zich herstellen en meerdere rozetten geven. De voortplanting van paardenbloemen vindt voor een groot deel plaats door middel van agamospermie, d.w.z dat het vruchtbeginsel kan uitgroeien tot een zaad zonder dat de eicel bevrucht is geweest. De paardenbloem kloont zichzelf op deze manier. Daardoor zijn er grote groepen paardenbloemen die weinig van elkaar verschillen en deze worden microsoorten genoemd. In Nederland zijn er minimaal 250 microsoorten gevonden. Deze microsoorten worden samengevoegd tot secties. Deze worden in diverse flora's beschreven in plaats van de soorten. De paardenbloem kan zich echter ook voortplanten door middel van bevruchting. De zaden worden door de wind verspreid doordat aan het zaad een soort parapluutje, het vruchtpluis of pappus, zit. De pappus is in feite de bloemkelk. Het vruchtpluis zit vast op een steeltje (het rostrum), daaronder zit de piramide en het vruchtlichaam. Dit laatste heeft ribben en bevat veelal stekels aan de bovenkant. De kleur van het vruchtlichaam is een determinatiekenmerk.
Alle rechten voorbehouden
Meer info tonen

Komt voor in