343 keer bekeken
0
Karel Kapgier
Leefgebied
De kapgier leeft in de natuur in Afrika, ten zuiden van de Sahara. Hier leven ze op grasachtige savannes tot halfwoestijnen en stedelijke gebieden.
Uiterlijk
De kapgier is een typische aaseter, met een kale roze kop en een grijzige kap. Het verenkleed is donkerbruin van kleur. Hij heeft grote vleugels en een korte staart. Vergeleken met andere gieren is de kapgier klein.
Voortbeweging
Kapgieren verplaatsen zich in grote groepen. Op de plaatsen waar ze voorkomen, zijn altijd wel een aantal kapgieren hoog in de lucht te zien.
Speciale eigenschappen
De kapgier heeft net als andere gieren dons in zijn nek en op zijn kop, hierdoor lijkt het net of hij een kapje op heeft. Doordat de kapgier alleen maar wat dons op zijn kop heeft kan hij goed in karkassen komen, zonder dat zijn verenkleed smerig wordt.
Voedsel in de natuur
De kapgier is een aaseter, net als alle andere gieren. Hij eet daarom ook uitsluitend dode dieren. Ze eten voornamelijk vlees van karkassen van dode dieren en andere vleesresten. Omdat deze gier zelf te zwak is om karkassen open te maken, moet hij wachten met eten tot andere gieren bij het prooidier aangekomen zijn om het karkas te breken. De kapgier is teven vaak te vinden in dorpen waar hij het vleesafval opeet. Daarnaast wil de kapgier ook nog weleens vette larven grijpen uit omgewoelde grond em bij laagtij langs de kust eet hij ook mosselen, krabben en dode vissen. Het meest ongebruikelijke is wel dat hij ook mest eet, waaronder zelfs menselijke uitwerpselen.
Gedrag
Kapgieren leven in paren en ontwikkelen een hele sterke band. Ze slapen ook het hele jaar samen. Omdat de kapgier kleiner is dan andere gieren, kan hij deze niet de baas. Het kan dan ook wel voorkomen dat hij door andere gieren bij een karkas weggejaagd wordt. Kapgieren zweven moeiteloos door de lucht en brengen vele uren door met het afspeuren van het landschap onder hem.
Voortplanting in de natuur
De kapgier heeft geen duidelijk paringsritueel, het paartje zweeft en cirkelt slechts dicht naast elkaar boven de nestplaats. Die nestplaats is vaak een grote boom, zoals een apebroodboom of kapokboom die elke keer weer opnieuw gebruikt wordt. Vlak na de regentijd leggen ze één ei dat het vrouwtje in zeven tot acht weken uitbroedt. In de tijd dat zij op het nest zit, zorgt het mannetje voor haar voedsel. Dat braakt hij bij het nest uit en laat dat aan de rand van het nest voor haar achter. Als het ei uitgekomen is, zorgen beide ouders voor voedsel voor het jong. Dat jong blijft wel 100 dagen op het nest. Als hij ongeveer vier maanden oud is vliegt hij voor het eerst en nog een maand daarna wordt het jong zelfstandig. De jongen zijn duidelijk van hun ouders te onderscheiden, doordat de jongen nog een bruine muts van dons hebben wat de ouders niet hebben.
Alle rechten voorbehoudenMeer info tonen
Opmerkingen