Belichting voor beginners – Goed belichten doe je zo

22 november 2022 07:20
redactiezoomnl

Goed belichten van foto’s is een kunst op zich. Op de automaat gaat dat regelmatig mis. Voor optimaal belichte foto’s moet je begrijpen waarom ze soms lichter of donkerder uitvallen. Zo krijg je met een kleine ingreep alsnog de gewenste foto.

Wil je de perfecte controle over licht en belichting van je foto’s? Bekijk dan onze Cursus Licht & Belichting!

Moderne camera’s zijn zo intelligent dat ze de meeste onderwerpen op de beste manier kunnen belichten. Toch mag je er niet blind op vertrouwen dat het wel goed komt. Wanneer gaat het goed en wanneer niet?

Lichtmeting

Wij mensen zien wat er om ons heen gebeurt, omdat er licht is. Of er nu veel of weinig licht is, onze ogen passen zich razendsnel en volledig automatisch aan. Een camera probeert hetzelfde te doen. Om een goed belichte foto te maken, moet de camera de juiste hoeveelheid licht verzamelen, niet overbelicht, niet onderbelicht. Daarom doet hij vlak voor de opname eerst een lichtmeting.

Alleen is een camera zo gemaakt dat hij uitgaat van een gemiddelde situatie. Een soort ijkpunt: de hoeveelheid licht die over het algemeen een goed belichte foto oplevert. Is er minder, dan zal de camera automatisch langer belichten en meer licht verzamelen om een te donkere (onderbelichte) foto te voorkomen. Is er juist een meer dan gemiddelde lichthoeveelheid, dan belicht de camera vanzelf korter om te voorkomen dat overbelichting optreedt.

Dat werkt in veel situaties heel goed. Het toestel bekijkt het hele beeld om te bepalen hoeveel licht er is. Net als bij een vel ruitjespapier bekijkt hij voor elk vakje hoe licht dat stukje is. Van al die vakjes berekent de camera het gemiddelde, dat wordt gebruikt om de belichting te bepalen.

mvo2012

Van ijsbeer tot zwarte panter

Kom je in de dierentuin een ijsbeer tegen (figuurlijk dan) en neem je die lekker groot in beeld met een telelens, dan is het grootste deel van het beeld gevuld met lichtgekleurde vacht. Zeker als de ijsbeer lekker in het zonnetje zit te doezelen reflecteert zo’n vacht erg veel licht. Maak je nu een foto, dan is de kans groot dat de ijsbeer veel te donker op de foto komt en het meer een nachtbeer lijkt. Vreemd toch, want het is licht genoeg, of niet? De oorzaak is dat de camera uitgaat van een gemiddelde situatie. Alleen is er nu zoveel van witte vacht in beeld dat de camera bovengemiddeld veel licht opvangt en automatisch gaat onderbelichten. Zo mislukt je foto dus. De camera denkt je te helpen, maar in dit geval werkt het averechts.

Loop je een stukje door en je komt een zwarte panter tegen (ook weer figuurlijk), dan gebeurt het tegenovergestelde. Je zoomt in op het sierlijke dier dat in de schaduw onder een paar struiken ligt uit te hijgen op deze warme dag en drukt af. Prompt heb je een foto die er bleek uitziet. De zwarte panter is ineens lichtgrijs en ook de struiken zijn sterk overbelicht. Je snapt het, de camera meet hier maar weinig licht. Een zwarte vacht, diepe schaduwen onder de struiken. Ook dit wijkt af van het gemiddelde, waardoor de camera automatisch flink langer belicht en je met een overbelichte foto opgescheept zit.

Belichtingscompensatie

Gelukkig kun je dit vrij eenvoudig oplossen door de camera korter of langer te laten belichten dan hij uit zichzelf doet. Zolang jij maar de situaties herkent waarin dat nodig is. Bijvoorbeeld omdat de zoeker gevuld is met voornamelijk lichte of donkere tinten. Een witte poes loopt door een besneeuwde tuin. Een zwarte kat ligt op een donkerblauwe bank. Herken je de afwijking niet vooraf, dan zie je het altijd terug wanneer de foto gemaakt is.

Om dit soort foto’s wel te laten slagen, kun je gebruik maken van een heel eenvoudig trucje: belichtingscompensatie. Op de meeste camera’s is dat een knop met een plus/minteken. Hiermee kun je de camera langer laten belichten door een positieve waarde in te stellen – of korter via een negatieve waarde.

Vaak volstaat een belichtingscompensatie van +1 of -1, maar in extreme situaties kun je wel eens +2 of -2 nodig hebben. Als je foto, zoals bij de panter in de schaduw, is overbelicht, stel je een negatieve waarde in, zodat de camera iets korter belicht. Is een foto te donker geworden, zoals bij de ijsbeer, dan kies je een positieve waarde om langer te belichten. Je corrigeert dus h de camera die ten onrechte te kort belicht bij veel licht en te lang bij weinig licht. Probeer het maar uit.

fujializah

Drie regelaars

Een camera kan dus automatisch de belichting bepalen, terwijl jij er toch invloed op kunt uitoefenen. Omdat de camera zich vergist of omdat je er bewust voor kiest een foto donkerder of lichter te maken. Maar hoe werkt de belichting eigenlijk? Elke camera kent drie regelaars die samen voor de belichting zorgen. Dat zijn diafragma, sluitertijd en lichtgevoeligheid (de iso-waarde). Naast het regelen van de hoeveelheid licht hebben ze elk ook een ander effect op de foto. We komen daar straks op terug.

Het diafragma bevindt zich in het objectief. Het is een verstelbare opening, die de hoeveelheid licht die de camera ziet, stapsgewijs regelt. Aanvullend bepaalt de sluitertijd hoe lang dat licht op de beeldsensor schijnt. Lichtgevoeligheid ten slotte is de mate waarin de camerasensor gevoelig is voor licht.

Camerastanden

Je kunt de drie lichtregelaars in allerlei verhoudingen mengen om een bepaalde belichting te krijgen. De camera kan dit automatisch voor je instellen, maar je kunt er ook één of twee zelf doen, of alle drie. Wat je aan de camera overlaat en wat je zelf doet, regel je met de camerastand. Vaak gebeurt dat via een draaiwiel bovenop de camera. In de Auto- en de P-stand regelt de camera alles voor je. Belichtingscompensatie kun je dan nog wel gebruiken en bij sommige camera’s ook nog de iso-waarde. Je hebt dus voldoende grip op de zaak. In de Av- (of A-stand) stel jij het diafragma in, waarna de camera een passende sluitertijd en eventueel iso-waarde kiest. De stand Tv (of S) gebruik je als jij de sluitertijd wilt bepalen en het diafragma aan de camera overlaat. In de M-stand (of B) bepaal je alles zelf.

Diafragma

Het diafragma zit in het objectief ingebouwd. Je maakt de opening groter of kleiner door een diafragmawaarde in te stellen. Een kleine waarde staat voor een grote lensopening. Diafragmawaarde F 2,8 is dus een grote lensopening en F 16 een kleine. In de tabel zie je hoe de getallenreeks eruitziet. Elk stapje naar rechts in de tabel is een halvering van de hoeveelheid licht en naar links dus een verdubbeling. Als je een lensopening van F 2,8 dichtdraait (‘knijpen’ noemen fotografen dat) tot 4 laat hij de helft van de hoeveelheid licht door. Bij een objectief geeft de kleinste diafragmawaarde de maximale opening aan. Hoe kleiner het diafragmagetal kan, hoe lichtsterker het objectief.

druppelfotografie

Sluitertijd

De sluitertijd wordt aangegeven in seconden of fracties van een seconde. We hebben er weer een aantal in een tabel gezet en ook nu halveert of verdubbelt het licht met elke stap. Overdag is er veel licht en heeft een camera al genoeg aan heel korte sluitertijden zoals 1/250 of 1/1000. Maar maak je foto’s in de schemer en in het donker, dan kan dat makkelijk oplopen tot seconden en zelfs minuten. Ook als je heel kleine lensopeningen gebruikt, loopt de sluitertijd al snel flink op. De sluiter is een soort schuifdeur die vlak voor de sensor zit. Zodra je een foto maakt, gaat dit deurtje even open, zodat het licht dat door het objectief stroomt gedurende een afgemeten tijd de sensor bereikt. Sluitertijd wordt ook wel belichtingstijd genoemd.

1 1/2 1/4 1/8 1/15 1/30 1/60 1/125 1/250 1/500 1/1000 1/2000 1/4000 1/8000

ISO-waarde

De lichtgevoeligheid is eigenlijk een trucje en wordt aangegeven als de iso-waarde. Bij een lage iso-waarde als 100 is de beeldsensor minder gevoelig dan bij een hoge iso-waarde als 1600 (zie de tabel, elke stap maakt de sensor dubbel of half zo gevoelig). Er zit maar één sensor met een vaste gevoeligheid in de camera, maar het elektronische signaal kan worden afgezwakt of versterkt, om net te doen alsof de sensor meerdere lichtgevoeligheden heeft. Door het versterken kan storende ruis zichtbaar worden: allerlei spikkeltjes die er niet in thuis horen. Daarom is het verstandig om zo lang als redelijkerwijs mogelijk is met een lage iso-waarde te werken. Pas liever eerst het diafragma of de sluitertijd aan, zodat er meer met het aanwezige licht kan worden gedaan.

100 200 400 800 1600 3200 6400 12.800 25.600 51.200

Histogram

Hoe weet je of een foto goed belicht is? Daar kun je het histogram voor gebruiken. Op het scherm of in de digitale zoeker voordat je de foto maakt en anders achteraf bij het terugkijken. Het histogram is een grafiek die van donker (zwart) tot licht (wit) loopt en zodoende aangeeft welke lichtintensiteiten er in de foto voorkomen. Bij een gemiddelde situatie zitten de pieken vooral rondom het midden. Als de foto geen of weinig lichte delen bevat, is het beter als de berg naar de linkerhelft verschuift. De foto moet dan relatief donker blijven. Is het meeste in beeld heel licht, dan juist op de rechterhelft. Alleen als alle intensiteiten van zwart tot wit in voldoende mate in een foto zitten, zal de grafiek helemaal tot aan zowel de linker- als de rechterhoek reiken. Is de foto over- of onderbelicht, dan herken je dit aan de ophoping tegen een zijkant.

haroldvdb

Combinatie

Diafragma, sluitertijd en iso-waarde bepalen dus samen de belichting. Omdat bij elk stapje de hoeveelheid licht verdubbelt of halveert, kun je allerlei combinaties maken die exact dezelfde belichting opleveren. Halveer je de grootte van de lensopening en maak je tegelijkertijd de sluitertijd twee keer zo lang of verdubbel je de iso-waarde, dan kom je weer op dezelfde belichting uit. Wat betreft de hoeveelheid gemeten licht althans. Fotografisch gezien maakt dat wel degelijk verschil. Want het diafragma bepaalt behalve de hoeveelheid licht ook de scherptediepte. Dat is hoe ver het gebied dat nog scherp is zich voor en achter het onderwerp uitstrekt. Hoe groter het diafragmagetal (een kleine lensopening dus), hoe meer er scherp op de foto komt. Terwijl een klein diafragmagetal (grote lensopening) juist gebruikt wordt om weinig scherptediepte te krijgen.

Sluitertijd is een tijdmechanisme. Hoe langer de sluiter openstaat, hoe eerder bewegingen in beeld zichtbaar worden. Hiermee regel je dus of (snel) bewegende onderwerpen haarscherp of juist vervaagd (streperig door de verplaatsing) op de foto komen.

Grijskaart

Wil je heel precies weten wat de beste belichting is? Gebruik dan een grijskaart. Ze bestaan in veel soorten en maten en je raadt het al, ze zijn grijs van kleur. De bedoeling is dat je de kaart in de buurt van het onderwerp houdt en wel zo dat er evenveel licht opvalt. Druk de ontspanknop half in, zodat je op het scherm of in de zoeker de juiste belichting ziet. Die stel je vervolgens handmatig in. Een grijskaart reflecteert namelijk een gemiddelde hoeveelheid licht, dus precies waar jouw camera op rekent. Zodoende hoef je niet in te grijpen met bijvoorbeeld belichtingscompensatie. Zorg wel dat de kaart beeldvullend te zien is of schakel eerst over naar spotmeting. Er bestaat ook zoiets als een witbalanskaart. Die is alleen bedoeld om de witbalans in te stellen, zodat kleuren natuurgetrouw worden weergegeven. Gebruik hem nooit als grijskaart, want een witbalanskaart is lichter van kleur en dan klopt de belichting dus niet. Omdat zowel grijskaart als witbalanskaart neutraal van kleur zijn, mag je wel beide gebruiken om de witbalans in te stellen, zie ook het artikel over studioportretfotografie.

maartje1962

Lichtmeetmethodes

Standaard kijkt een camera naar het totale beeld om de hoeveelheid licht te meten. Bij deze matrixmeting wordt het beeld opgedeeld in vakjes, waarbij elk vakje van het ‘ruitjespapier’ wordt geanalyseerd. Vaak probeert de camera ook nog eens te raden wat het is wat je fotografeert. Een landschap, portret of foto bij kaarslicht bijvoorbeeld. Zodat hij de belichting nauwkeuriger kan bepalen.

Bij de centrumgerichte methode kijkt de camera voornamelijk naar het beeldmidden, terwijl de rest van het beeld minimaal meetelt voor de belichting. Dat is handig als het onderwerp zich in het midden bevindt en de helderheid afwijkt van de omgeving. De achtergrond telt nog steeds mee, maar is van ondergeschikt belang.

Tot slot kun je de lichtmeter van de camera via spotmeting alleen naar het beeldmidden laten kijken. Dat is een gebied ongeveer zo groot als de kleinste cirkel in de zoeker. De de rest van het beeld wordt volledig genegeerd; handig bij een heel felle of donkere achtergrond.