Scherpstellen en scherptediepte: de perfecte focus

11 september 2022 12:33
redactiezoomnl

Scherpstellen kan op vele manieren en je camera kan je op allerlei manieren bijstaan om loeischerpe foto’s te schieten. Niet zomaar scherp, maar precies daar waar jij het wilt en met de gewenste scherptediepte.

In foto’s wil je vaak maar een deel van het beeld volledig scherp hebben. Het is dan extra belangrijk dat de camera op precies het juiste punt scherpstelt. Want gebeurt dat niet, dan komt of het verkeerde scherp op de foto of het hoofdonderwerp heeft net niet de optimale scherpte. Vooral als je een liefhebber bent van foto’s met weinig scherptediepte, luistert scherpstellen erg nauw. Want als de scherptediepte flinterdun is, zit je er eerder naast dan op. In plaats van een mooie bloem, is ineens een oninteressant blaadje er vlak in de buurt scherp. Je schiet letterlijk naast de roos. Zonde! Ook bij snel bewegende onderwerpen wordt er heel wat van jou en je camera gevraagd. Dan is het zaak om de beste scherpstelmethode te gebruiken die je voorhanden hebt.

Automatisch of met de hand

Wanneer laat je de camera automatisch scherpstellen en wanneer doe je dat zelf?Autofocus is vooral gemakkelijk. Je richt, wacht op het juiste moment en drukt af. Zodat je alle aandacht kunt richten op wat je wilt fotograferen. Het is ideaal in situaties waarin je snel moet reageren. Denk aan het fotograferen van straaljagers, racewagens of een wegvliegende roofvogel.

Met de hand scherpstellen doe je wanneer de autofocus het laat afweten. Als er heel weinig licht is of wanneer het contrast te laag is om ergens op scherp te stellen. Het kan ook gebeuren dat objecten in de zoeker dicht op elkaar zitten, terwijl ze in het echt op afstand van elkaar staan. Jij wilt bijvoorbeeld een roofdier fotograferen, maar jouw camera ziet alleen takken van een boom of de spijlen van het nachtverblijf. Tot slot gebeurt handmatig scherpstellen vaak als er vanaf statief wordt gewerkt en wanneer een onderwerp toch niet van plek verandert. Of wanneer er extreem weinig scherptediepte is en je er honderd procent zeker van wilt zijn dat exact het juiste deel van het onderwerp scherp is.

Foto: Gertjanketel

Fasedetectie

Fotografeer je met een spiegelreflex? Dan worden speciale scherpstelsensoren gebruikt om automatisch scherp te stellen. Daarom is een reflexcamera zo enorm snel. Die sensoren bevinden zich onder in het spiegelhuis. Het licht dat door het objectief stroomt, wordt in de body via een spiegel omhoog gestuurd en komt zo in de optische zoeker terecht. Daarom zie je zelfs als de camera uitstaat nog beeld. De spiegel stuurt alleen niet al het licht naar de zoeker. Een fractie ervan wordt doorgelaten en komt via een tweede kleinere spiegel onder in de camera bij de scherpstelsensoren terecht, zodat ze hun werk kunnen doen. Dat heet fasedetectie. Als je door de zoeker kijkt, zie je scherpstelpunten. Dit zijn lampjes of symbolen op een lcd-paneel. Zo weet je waar in het beeld zich (ongeveer) de scherpstelsensoren bevinden.

Scherpstelpunten

Elke spiegelreflex kent meerdere scherpstelpunten. De hoeveelheid en de plek verschillen per merk en model. Sommige camera’s hebben er maar negen, andere meer dan vijftig. Soms zitten ze allemaal op een kluitje in het beeldcentrum, soms ook zijn ze over een groter deel van het beeld verdeeld. Ideaal is veel scherpstelpunten die over vrijwel het hele beeld verdeeld zijn. Dat geeft je de meeste flexibiliteit bij het scherpstellen. Theoretisch kan de camera zelf een scherpstelpunt uitkiezen. Je hoeft dan alleen het toestel te richten en af te drukken. Nadeel is dat je nooit zeker weet of het hoofdonderwerp scherp wordt. Vaak wordt namelijk automatisch het dichtstbijzijnde object gekozen. Met een stoel op de voorgrond is de kans groot dat die scherp wordt in plaats van de geportretteerde daarachter. Dat is waarom de meeste fotografen liever zelf kiezen door het middelste scherpstelpunt actief te maken en dat op het hoofdonderwerp richten. Het scherpstelpunt van je camera kun je vaak handmatig kiezen via het menu of via de knoppen van je camera. Vaak in combinatie met een draaiwiel. Dit kan per camera erg verschillen. In de handleiding van je camera of op internet kun je snel vinden hoe dit voor jouw camera werkt. Je richt eerst op bijvoorbeeld de ogen en drukt de ontspanknop half in. Daarna kadreer je zodat je de gewenste compositie krijgt en je drukt af. Soms mag je ook groepjes scherpstelpunten aanwijzen. Dan heb je net iets meer trefkans en toch de zekerheid dat het juiste deel van de foto scherp wordt.

Foto: DickvanDuijn

Midden of dichterbij

Hoewel traditioneel vaak het middelste scherpstelpunt gekozen wordt en dit soms een cameraleven lang actief blijft, kan dit bij een geringe scherptediepte wel eens problemen opleveren. Bij een portret bijvoorbeeld. Als je de camera na het scherpstellen op de ogen terugdraait om te kadreren, kan de scherpte al snel in plaats van op de ogen op de wangen komen te liggen. Daarnaast bewegen zowel jij als je model altijd lichtjes. Ook daardoor is er een kans dat de foto net niet of op de verkeerde plek scherp wordt. Dit los je op door een scherpstelpunt te kiezen dat zich zo dicht mogelijk bij de ogen bevindt. Zo hoef je de camera niet of hooguit een beetje te verdraaien. Dat scheelt enorm.

Continu

Automatisch scherpstellen is lastiger naarmate een onderwerp zich sneller beweegt. Jouw camera kan eenmalig scherpstellen, maar dat is eigenlijk alleen bedoeld voor statische onderwerpen. Zodra een onderwerp naar je toe of van je af beweegt, kun je de autofocus beter in de continustand zetten. Zodra je de ontspanknop half indrukt, blijft de camera continu scherpstellen totdat je afdrukt. Zo kun je het beste moment afwachten, terwijl de camera er onverstoord voor zorgt dat het onderwerp scherp in beeld blijft. Dat verhoogt de kans op scherpe foto’s aanzienlijk.

Om het beslissende moment in een voetbalwedstrijd te vangen, zit je er alleen al snel naast al je maar één foto maakt. Daarom wordt bij actiefotografie vaak ook nog overgeschakeld naar de continu-opnamestand (‘burst’). De camera maakt dan tot wel twaalf of zelfs nog meer opnamen per seconde. In die snelle burststand wordt de hele reeks foto’s met dezelfde scherpstelling gemaakt. Dat gaat fout als een onderwerp zich naar je toe of van je af beweegt. Bij veel camera’s kun je dan instellen dat er ook tussen de opnamen scherpgesteld wordt. Dit gaat wel weer ten koste van het aantal beelden per seconde. Maar liever een handjevol scherpe opnamen dan een hele reeks opnamen die rechtstreeks de prullenbak in kunnen.

Met de hand

Handmatig scherpstellen heeft het voordeel dat je volledig grip hebt op wat er scherp (en onscherp) wordt. Je voorkomt er ook mee dat de camera bij elke foto opnieuw scherpstelt. Zo kun je beter anticiperen en sneller reageren. Stel dat je een landschap of een product vanaf statief fotografeert. Dan is één keer scherpstellen genoeg. Ook bij portretten kan dit, mits je met een grote scherptediepte werkt. Zo kun je precies de juiste gezichtsexpressie afwachten en druk je razendsnel af.

Bij macrofotografie heb je altijd extreem weinig scherptediepte, omdat je zo dicht op je onderwerp zit. Als de autofocus er maar iets naast zit, is je foto volledig mislukt. Daarom stellen de meeste macrofotografen scherp met de hand. De optische zoeker van een spiegelreflex is daarvoor niet optimaal; het beeld is veel te klein. Je kunt beter over schakelen naar live view en via het ruime scherm scherpstellen. Je kunt het scherpstelkader naar de gewenste plek brengen en met één druk op de knop tot bijvoorbeeld tien keer uitvergroten, zodat scherpstellen een eitje wordt. Met focus peaking worden scherpe delen ook nog eens geaccentueerd. Een systeemcamera met digitale zoeker biedt trouwens dezelfde mogelijkheden.

Foto: RickKloekke

Systeemcamera

Bij een systeemcamera gaat het licht dat door het objectief stroomt rechtstreeks door naar de beeldsensor. Bij gebrek aan spiegelhuis zitten er bij een systeemcamera geen scherpstelsensoren onder in de behuizing. Scherpstellen gaat daarom anders, via contrastdetectie. Compact- en telefooncamera’s werken over het algemeen ook hiermee. Om scherp te stellen zoekt de camera het digitale beeld af naar het hoogste contrast. De camera laat de lens hiertoe stapsgewijs dichterbij of verder weg scherpstellen. Net zo lang tot het toestel merkt dat het scherpste punt gepasseerd is. Daarna wordt de lens de andere kant op gestuurd om terug te keren naar het maximum. Dit proces herhaalt zich enkele keren met steeds kleinere stapjes. Dit kost veel meer tijd dan fasedetectie, vooral als er weinig licht of contrast is.

Bij recente systeemcamera’s is dit opgelost met fasedetectie via autofocussensoren op de beeldsensor. Zo stellen ze alsnog razendsnel scherp. Ook deze scherpstelsensoren kunnen weer op een kluitje in het beeldcentrum zitten of juist mooi over het beeld verspreid zijn. Dit laatste biedt natuurlijk de meeste flexibiliteit. Sommige systeemcamera’s hebben een hybride autofocus. Via fasedetectie wordt heel snel grofweg het juiste punt opgezocht. Vervolgens wordt contrastdetectie toegepast voor de fijnafstemming.

Gezichtsdetectie

Fotografeer je mensen? Dan is het wel zo prettig als je camera automatisch op gezichten scherpstelt. Je hoeft dan niet zelf een scherpstelpunt te kiezen en kunt meteen je compositie bepalen, zonder steeds te herkadreren. Ideaal! Zo kun jij je volledig concentreren op echt belangrijk zaken zoals licht, compositie, pose en gezichtsuitdrukking. Nog mooier is dat gezichten door het beeld gevolgd worden. Je kunt je camera dus gewoon anders richten en de geportretteerde mag bewegen zonder dat de camera de scherpte uit het oog verliest. Moderne camera’s zijn steeds vaker in staat om niet alleen gezichten te detecteren, maar ook automatisch op de ogen scherp te stellen. Zo voorkom je dat bij een beperkte scherptediepte een wang of de neus haarscherp is en de ogen al onscherp beginnen te worden. Want als er iets scherp moet zijn in een portret dan zijn het wel de ogen. Soms kun je zelfs kiezen tussen het linker en het rechter oog of aangeven dat ze beide scherp moeten zijn. Een systeemcamera werkt alleen wel met contrastdetectie om gezichten te detecteren. Je verliest dus de snelheid en gevoeligheid van echte autofocussensoren. Toch wegen in de meeste situaties die voordelen op tegen dat nadeel.

Foto: Cahm

Onderwerp volgen

Camera’s met scherpstelsensoren die een groot deel van het beeld beslaan, zijn steeds vaker in staat om onderwerpen te volgen. Net als bij gezichtsdetectie stel je eenmalig scherp en daarna hoef je er alleen nog maar voor te zorgen dat het onderwerp ergens in beeld blijft. Soms mag het zelfs eventjes uit beeld verdwijnen. Komt het weer terug, dan pakt de camera het vanzelf weer op. Dit is ideaal bij snelle onderwerpen. Denk aan sportfotografie en dierenfotografie, al leg je er ook spelende en rennende kinderen feilloos mee vast.

Kruisvormig

Duurdere spiegelreflexcamera’s beschikken eigenlijk altijd over een aantal speciale scherpstelsensoren die extra gevoelig zijn, van het ‘kruistype’. Hiermee kun je nog sneller scherpstellen en bij nog minder licht werken. Helaas zijn er meestal maar een paar van en die bevinden zich ook nog eens in het beeldcentrum. De overige sensoren zijn dan van het gewone, minder gevoelige type. Dus als je de snelst mogelijke autofocus nodig hebt of bij heel weinig licht werkt, kun je het beste een scherpstelpunt in het midden activeren. Wel is er altijd een relatief lichtsterke lens nodig om van deze speciale scherpstelsensoren te profiteren. Ze gedragen zich namelijk meteen weer als een ‘gewone’ scherpstelsensor als de lens bijvoorbeeld niet F 2,8 maar F 5,6 als grootste diafragmaopening heeft. Bij de technische details in de handleiding van je camera vind je precies of en hoeveel kruissensoren je hebt en aan welke voorwaarden je lenzen moeten voldoen.

Sweet spot

Wil je de beste scherpte in je foto’s hebben? Vermijd dan de grootste en kleinste lensopeningen. Met je diafragma maximaal open is bij veel lenzen het beeldcentrum aardig scherp, maar naar de randen toe neemt de scherpte zichtbaar af. Vooral de hoeken zijn waziger. Je kunt beter twee of drie stops diafragmeren. Dus als jouw lens een maximale lensopening van F 4 heeft, dan kun je het beste op F 8 of F 11 fotograferen. Dit wordt ook wel de sweet spot genoemd. Elke lens heeft een andere sweet spot en die zijn vast op internet te vinden, maar voor het gemak kun je als vuistregel twee of drie stops diafragmeren hanteren.

Gebruik liever ook niet de kleinste lensopening. Want dan treedt diffractie (verstrooiing) op, waardoor de totale foto iets waziger wordt. De sweet spot levert helaas vaak niet de gewenste scherptediepte op. Je zult daarom af en toe wat water bij de wijn moeten doen. Wil je graag de grootste of op-een-na grootste lensopening gebruiken voor een lekker kleine scherptediepte? Houd dan het hoofdonderwerp uit de buurt van de randen: zo profiteer je van het scherpste deel van de lens. Hoe lichtsterker de lens, hoe gunstiger de sweet spot uitvalt. Een F 1,4-lens kan bij F 2,8 of F 4 al loeischerp zijn.

Foto: cvdpieterman

Fase of contrast

Scherpstelsensoren werken via fasedetectie. Er is direct bekend hoeveel dichterbij of verder weg er scherpgesteld moet worden. De camera kan de lens direct naar het juiste punt sturen, zodat scherpstellen razendsnel gebeurt. Bij contrastdetectie wordt het digitale beeld geanalyseerd. Bij scherp beeld zijn er duidelijke overgangen te zien, bijvoorbeeld langs de randen van een voorwerp. Bij onscherpte zijn randen juist vervaagd. Om scherp te stellen moet de camera zoeken naar het hoogste contrast. De camera laat de lens hiertoe stapsgewijs dichterbij of verder weg scherpstellen. Net zo lang tot het toestel merkt dat het scherpste punt gepasseerd is. Daarna wordt de lens de andere kant op gestuurd om terug te keren naar het maximum. Dit proces herhaalt zich enkele keren met steeds kleinere stapjes, om zo goed mogelijk scherp te stellen. Dit kost veel meer tijd dan fasedetectie. Systeemcamera’s beschikken soms over hybride auto focus. Via fasedetectie (scherpstelsensoren op de sensor) wordt heel snel grofweg het juiste punt opgezocht. Vervolgens wordt contrastdetectie toegepast voor de fijnafstemming.

Zones

Scherpstellen is bepalend voor hoe je foto eruitziet. Welk onderwerp of stukje ervan breng je scherp in beeld zodat het de hoofdrol speelt - en wat laat je onscherp zodat het een bijrolletje krijgt. In plaats van secuur op één punt scherpstellen, kun je ook met zones werken. Bij een gekozen brandpuntsafstand en diafragma is namelijk altijd een bepaald gebied scherp. Dat is je scherptediepte. Binnen die zone is voor ons gevoel alles (voldoende) scherp. Daar kun je mooi gebruik van maken. Bijvoorbeeld bij straatfotografie. Als je weet waar je onderwerp zich ongeveer zal bevinden, kun je prima vooraf scherpstellen. Bijvoorbeeld op tweeëneenhalf meter afstand, bij een diafragma waarbij je een scherptediepte van ongeveer een meter hebt. Daarna kun je rustig rondlopen en er lustig op los klikken, zonder je druk te maken over scherpstellen. Bij landschappen wil je vaak alles scherp op de foto hebben. Bij groothoeklenzen is dat simpel, want zelfs bij relatieve grote lensopeningen als f/5.6 is vaak alles tot aan de horizon scherp. Zoom je in, dan neemt de scherptediepte snel af en moet je wel goed opletten en keuzes maken. Om een landschap volledig scherp te krijgen kun je ook een shift-lens gebruiken. Hiermee kantel je het scherptevlak, zodat het schuin over het beeld komt te liggen.

Foto: Lsaejo1

Hyperfocaal

Op veel lenzen uit de analoge tijd is een schaalverdeling te vinden. Daarop zie je niet alleen het gekozen diafragma, maar ook het start- en eindpunt van de scherptediepte als afstand in meters. Op sommige moderne primes vind je dit ook nu weer terug. De meeste lenzen hebben dit helaas niet. Om je een hoop rekenwerk te besparen, kun je dan het beste een app op je telefoon zetten om het te berekenen. Je kiest eerst het cameramodel, omdat het sensorformaat uitmaakt. Daarna stel je het diafragma en de brandpuntsafstand in. De app vertelt je dan precies waar het scherptegebied begint en eindigt. Vaak met een handig plaatje erbij. Door met diafragma en scherpstel-afstand te spelen, kun je het scherptegebied precies daar ‘neerzetten’ waar jij het nodig hebt. Ook laat zo’n app de hyperfocale afstand zien. Dat is het optimale punt waarop je kunt scherpstellen om alles van dichtbij tot oneindig scherp te krijgen.

Back- en frontfocus

Fotografeer je met een spiegelreflex? Dan kun je te maken krijgen met back- of front-focus. De lens stelt dan net niet op de juiste plek scherp, dus iets ervoor of erachter. Het gebeurt alleen als de autofocussensoren gebruikt worden. Bij contrastdetectie in Live View heb je er geen last van, omdat dan het digitale beeld bekeken wordt en de camera zelf ziet of het onderwerp wel echt scherp is. Van back- of frontfocus heb je vooral last bij zeer lichtsterke lenzen. Omdat bij open diafragma de scherptediepte erg klein is, valt een misser meteen op. Het kan een portretfoto in één klap verpesten, als de ogen onbedoeld onscherp zijn. Een lens kan per camera meer, minder of geen problemen opleveren. Heb jij er last van, dan kun je jouw apparatuur optimaal laten afstellen door de fabrikant. Bij de meer geavanceerde reflexcamera’s kun je het ook zelf doen via het cameramenu. Je geeft dan een kleine correctie op. Het is wel een secuur werkje, want je kunt het probleem er ook erger mee maken. Gelukkig kun je de correctie ook weer aanpassen of weghalen.