Werken met tegenlicht: foto's met flare

14 maart 2022 09:40
redactiezoomnl

Door expres met tegenlicht te werken, kun je magische foto’s maken. Anders dan wanneer je met het licht mee fotografeert, zijn er wel een paar dingen om rekening mee te houden. Zo is het contrast erg groot en kan er lensflare optreden. Maar laat dit je vooral niet weerhouden.

Om met tegenlicht te werken heb je een lage zonnestand nodig. Met de zon hoog aan de hemel kun je alleen tegen het licht in fotograferen als je de camera omhoog richt. Dat werkt oncomfortabel en zie zo maar eens je onderwerp goed in beeld te brengen. Een lagere zonnestand betekent, in de zomer althans, dat je ’s morgens vroeg uit de veren moet, als de zon nog niet zo lang op is. Of je gaat ’s avonds laat nog op pad, vlak voor de zonsondergang. Dit ‘gouden uur’ is enorm populair bij fotografen. Vanwege de lage stand van de zon, maar ook omdat het licht warmer van kleur is en er extra dieptewerking ontstaat dankzij de langere schaduwen.

Het juiste moment

In de winter, maar ook in het late najaar en vroege voorjaar, kun je gelukkig op comfortabelere tijden aan de slag. Allereerst wordt het pas laat licht en is het alweer vroeg donker, zodat beide gouden uren op acceptabele tijdstippen vallen. Daarnaast klimt de zon lang niet zo hoog als in de zomer. Ook midden op de dag staat hij nog relatief laag. In de winter kun je dus vaker en langer met tegenlicht werken. Het zonlicht is ook minder sterk en van een betere kwaliteit dan in de zomer, al moet je wel een beetje geluk hebben met het weer.

In de zomer bereikt de zon in ons land een hoogte van maar liefst 61 graden, terwijl dat op een winterdag nog maar 14 graden is. Dat scheelt nogal. Doordat de zon in de winter in onze regio een veel lagere en meer afgevlakte baan heeft, gaat het stijgen en dalen ook nog eens geleidelijker. Je kunt dus langer van het mooiste licht genieten.

Foto: Hannekevs

Foto’s met flare

Zodra je met tegenlicht werkt, gebeurt het al snel dat je de zon of een lamp volop in beeld hebt staan. Zo kan er lensflare ontstaan. Een zonnekap kan dat niet voorkomen. De kap kan alleen lichtstralen tegenhouden van lichtbronnen die zich buiten het beeld bevinden, niet als ze pontificaal in de lens schijnen. Gelukkig kan lensflare voor extra sfeer in een foto zorgen; het dus zeker niet altijd ongewenst. Je moet het wel op een goede manier zien toe te passen. Het staat niet mooi als een grote gekleurde lichtvlek precies over iemands ogen of mond valt, maar wel als die bijvoorbeeld schuin over de achtergrond of voorgrond door het beeld loopt.

Het is de kunst om net zo lang te spelen met de vorm en richting tot de lensflare goed bij de foto past. Dit kun je doen door je camera heel subtiel te draaien of te kantelen, of je eigen standpunt iets te variëren. Om beter in te schatten hoe lensflare uiteindelijk op de foto komt, druk je op een spiegelreflex de knop voor scherptedieptecontrole. Bij een systeemcamera volstaat het meestal de ontspanknop half in te drukken. Het effect verandert namelijk mee met het diafragma.

Foto: inge1981

Lensflare voorkomen

Wil je geen last hebben van lensflare, dan zit er maar één ding op en dat is de felle lichtbron uit beeld laten. Je kunt dan nog steeds van het prachtige tegenlicht profiteren, maar de zon of een lamp zelf zal net niet te zien zijn. Hiervoor bestaan meerdere manieren. Allereerst kun je inzoomen tot de zon en alle ongewenste optische verschijnselen uit beeld verdwijnen. Je kunt ook een schaduwplek zoeken. Want waar schaduw is, valt geen direct zonlicht; daar kan de zon dus niet in de lens schijnen. Tot slot kun je de zon of een andere lichtbron precies achter je model, een boomkruin of een lantaarnpaal plaatsen. Ook dan schijnt die niet rechtstreeks in de lens. Houd je stiekem een piepklein stukje ervan in beeld, dan ontstaat prachtige stervorming als je een wat kleinere diafragmaopening kiest.

De schaduwzijde van tegenlicht

Waar licht is zijn schaduwen en waar schaduwen zijn moet een lichtbron zijn. Overdag als de zon hoog staat, zijn schaduwen klein en vallen ze nagenoeg recht omlaag. Naarmate de zon verder richting horizon zakt, worden de schaduwen alsmaar langer. Dit betekent dat er bij laagstaande zon een mooie schaduwwerking kan ontstaan in bijvoorbeeld een glooiend landschap of op gebouwen. Alles wat in het zonlicht staat werpt een schaduw en schaduwen lopen altijd van de lichtbron af. Ze bevinden zich aan de kant waar de zon niet schijnt. Dus als je met tegenlicht werkt, komen de schaduwen op jou af.

Schaduwen kunnen foto’s veel extra dieptewerking geven. Met een groothoeklens valt dit extra goed op, omdat schaduwlijnen in de verte uit één punt lijken te komen en dichterbij steeds verder uiteenwijken. Strijkt het zonlicht langs een bakstenen muur of over een veld met bloemen, dan springen zelfs de kleinste details er plotseling prachtig uit. Bloemblaadjes, rietpluimen en de haren van een model lichten prachtig op, omdat het zonlicht er dwars doorheen gaat.

Foto: pentaxfriend

Standpunt en compositie

Een nadeel van tegenlicht is dat je al snel tegen de schaduwkant van mensen en objecten aankijkt. Staat er een mooie blokhut op een glooiende alpenweide, dan bevindt de gevel die naar jou toe gericht is zich precies in de schaduw. De zon staat er immers achter. Jammer, want ondanks het prachtige tegenlicht springt de hut er nu niet echt uit. Om dat te voorkomen, kun je een standpunt opzoeken waarbij het licht nog net langs een zijde van de blokhut strijkt die prominent in beeld is. Het licht komt dan niet pal van voren, maar iets meer van de zijkant. Je neemt de zon bijvoorbeeld in een bovenhoek of langs de zijkant in beeld.

Mooi meegenomen is dat zowel lichtstralen als schaduwen nu schuin door het beeld lopen, wat een dynamischer beeld geeft. Als je een heel specifieke compositie in gedachten hebt, kan het zijn dat je eerst moet wachten op het juiste tijdstip of jaargetijde. Wil je de de blokhut of een ander object juist in een silhouet veranderen, dan mag de zon er natuurlijk wel achter staan.

Inflitsen

Fotografeer je een model, dan kan tegenlicht voor een prachtige gloed in het haar zorgen en de contouren van kleding accentueren. Het model zelf komt opnieuw niet optimaal belicht op de foto. Bij sterk tegenlicht kan een model zelfs een silhouet worden. Je kunt ervoor kiezen om een iets andere positie in te nemen, maar dan nog valt het licht slechts gedeeltelijk op je model. Je kunt hem of haar immers niet helemaal omdraaien, want dan ben je het tegenlicht meteen helemaal kwijt.

Je hebt iets nodig om licht naar de schaduwzijde te sturen, een reportageflitser bijvoorbeeld of een studioflitser. Hiermee licht je de voorzijde van het model net voldoende op, terwijl je nog steeds optimaal van het tegenlicht profiteert. Een flitser heeft ongeveer de kleurtemperatuur van daglicht. Staat de zon laag en is het licht inmiddels een stuk warmer geworden, dan kan een oranje kleurgel het flitslicht een beetje opwarmen. Zo blijven de kleuren goed in balans.

Foto: BrendaRoos

Hoog contrast

Fotografeer je met het licht mee, dus met de zon in je rug, dan is de belichting relatief eenvoudig. Want alles wat je ziet, wordt min of meer gelijkmatig verlicht. Bij tegenlicht heb je tegelijkertijd te maken met fel licht en diepe schaduwen. Dat maakt het extra moeilijk om de juiste belichting te bepalen. Daarnaast is het contrast bijzonder hoog, waardoor de beeldsensor van jouw camera vaak niet alles even gedetailleerd kan vastleggen. Is er veel lucht in beeld, dan ziet de camera veel lichte partijen en zal korter belichten, waardoor een model of landschap te donker op de foto komt. Andersom zal de lucht overbelicht raken als een model, landschap of voorwerp groot in beeld is.

Wat wanneer een goede foto is, hangt vooral af van wat jouw bedoeling is. Misschien wil jij het silhouet van een model, boom, rotspartij, of blokhut vastleggen en moet vooral de prachtig gekleurde lucht op de achtergrond goed belicht zijn. Of het is juist de bedoeling dat een model of een object op de voorgrond goed belicht en duidelijk herkenbaar is, terwijl de lucht gerust overbelicht mag raken. Afhankelijk van wat jij wilt, kies je daarom een bijpassende belichting.

Bijpassende belichting

Grofweg is het zo dat hoe feller de lucht is ten opzichte van het hoofdonderwerp op de voorgrond, hoe sterker je de belichting moet corrigeren. Richt je de camera op een model, dan heb je bijvoorbeeld een belichtingscompensatie van +1 of +2 nodig. Het gezicht komt vervolgens goed op de foto, terwijl de lucht overbelicht raakt. Wil je een groepje bomen als een silhouet vastleggen, dan kies je misschien voor -1 als belichtingscompensatie.

De precieze waarde hangt ook af van de verdeling van licht en donker over het beeld. Een camera kijkt tijdens het belichten namelijk naar het volledige beeld. Hoe meer lucht in beeld, hoe meer licht het toestel ziet en hoe korter er belicht zal worden. De lucht – en daarmee ook de voorgrond – wordt dus vanzelf donkerder naarmate er meer van de felle lucht in beeld te zien is.

Lichtmeetmethode

Standaard kijkt een camera naar het volledige beeld om de belichting te bepalen. Hoe licht of donker een foto wordt, hangt daarom sterk af van wat jij in beeld neemt. Je kunt corrigeren met belichtingscompensatie of in de M-stand handmatig de gewenste belichting instellen als je een voorspelbare en constante uitkomst wilt. Een andere mogelijkheid is overschakelen naar spotmeting of centrummeting. Bij deze lichtmeetmethoden wordt alleen naar een klein vlakje gekeken bij de lichtmeting. Standaard is dat het midden van het beeld, maar op veel camera’s kun je dit koppelen aan het gekozen scherpstelpunt. Precies daar waar je scherpstelt, wordt de belichting bepaald; de rest van het beeld telt niet mee. Zo is het resultaat beter voorspelbaar.

Foto: Skyart

HDR

Bij een groot lichtcontrast kan een camera niet alles feilloos registreren. Vaak moet je daarom een keus maken: óf de lucht óf de voorgrond, afhankelijk van het beeld dat je voor ogen hebt. Bij natuur- en landschapsfotografie wil je vaak alles vastleggen. Het landschap, maar ook de lucht. Je kunt dan een verloopfilter gebruiken om de lucht donkerder te maken. Het lichtcontrast wordt hiermee kleiner, zodat jouw camera alles wel goed kan vastleggen. Wat ook kan, is via bracketing meerdere opnamen maken en deze achteraf in Photoshop of Lightroom combineren tot een hdr-foto. In Lightroom selecteer je de fotoreeks en kies je voor Foto, Foto samenvoegen, HDR. Moderne camera’s hebben een steeds beter dynamisch bereik, zodat twee foto’s vaak al genoeg zijn. Soms is één opname al genoeg om via de reguliere schuifregelaars van de Ontwikkelen-module de lichte en donkere delen perfect in balans te brengen.

Beeld versterken

Tijdens de nabewerking haal je het maximale uit een tegenlichtfoto. Belangrijk is dat je vooraf globaal weet waar je naartoe wilt werken. Wil je een meer gelijkmatige belichting? Of wil je juist het contrast tussen het hoofdonderwerp en de felle lucht extra versterken. Is de foto naar jouw smaak te licht of te donker? Pas in de Ontwikkelen-module van Lightroom of met een andere fotobewerker dan eerst de Belichting aan om het globale beeld te corrigeren. Daarna kun je elk toonbereik apart aanpakken door de schuifregelaars voor Hooglichten, Witte tinten, Schaduwen en Zwarte tinten bij te stellen.

Je kunt de schaduwen en de zwarte tinten extra donker maken en tegelijkertijd de witte tinten en de hooglichten lichter maken om het effect van het tegenlicht extra aan te zetten. Of je kiest er juist voor om de schaduwen lichter te maken, zodat details in de donkere voorgrond zichtbaar worden, terwijl je de hooglichten verlaagt om ook de lucht meer doortekening te geven. Met het Aanpassingspenseel en Gegradueerd filter kun je waar nodig lokale aanpassingen doen. Bijvoorbeeld in de lucht, op de voorgrond of alleen in een paar specifieke details. Vergeet niet om ook de kleurweergave te optimaliseren. Dat kan onder meer met de schuifregelaars Temperatuur, Kleurtint, Levendigheid en Verzadiging. Via het onderdeel HSL heb je nog de mogelijkheid om specifieke kleuren te versterken of af te zwakken.